In de jaren 20-30 werd door verschillende leden van Wiener Werkstätte, en onder andere door architect Le Corbusier, behang ontworpen dat werd geproduceerd door de behangfirma Salubra in Basel. Ook in Nederland werd behang populair. Het behang van Salubra werd in Nederland aangeboden door de Amsterdamse behangselpapier(groot)handel Rath & Doodeheefver, een van de Nederlandse firma’s die behang importeerden uit vooral uit Duitsland geïmporteerd, maar ook uit België, Engeland en Frankrijk. In 1917 ging het om 1,8 miljoen kilo behangselpapier voor een bedrag van ruim 1 miljoen gulden;Een waarde van 16 miljoen euro in 2013 in 1923 was dat al verdubbeld. In dat jaar richtte een Duits consortium de eerste behangselfabriek in Nederland op in Schiebroek.
Hollandse smaak
Om de concurrentie met buitenlandse bedrijven in Nederland aan te kunnen besloot Rath en Doodeheefver om zelf een bijzondere, Nederlandse collectie te laten ontwerpen. In 1924 werden hiertoe zes sierkunstenaars, twee kunstschilders en drie architecten gevraagd om behangselpapier te ontwerpen; de architecten waren Ad Grimmon, Anton HamakerAmsterdam, 11-03-1889 – ? en Bert Zwiers.Lambertus, Oldemarkt 20-12-1871 – Voorburg 24-12-1953 (82)
De dessins zouden “overeenkomstig onze Hollandse opvattingen, passend bij de Hollandse meubelen en zich richtend naar de Hollandse smaak” moeten zijn.Maas- en Scheldebode, 4 december 1926 De uitgenodigde kunstenaars waren niet direct enthousiast om mee te doen aan het project; behangsel was in de Nederlandse kunstnijverheid een nieuw terrein. De medewerking van Grimmon, wellicht in vervolg op zijn contacten met Rath en Doodeheefver over de normalisatie van kleuren, was nodig om de anderen over te halen om deel te nemen.Rotterdamsch Nieuwsblad, 12 januari 1925
Van de resultaten werd in december 1924 een kleine tentoonstelling ingericht in het hoofdkantoor van Rath en Doodeheefver aan de Prinsengracht 1027-1037 in Amsterdam.
Rustige begeleiding
“Het architectonisch karakter van woonvertrekken wordt niet bepaald, of althans behoort niet bepaald te worden, door de behandeling van de vlakke wandgedeelten, maar door de wandverdelingen van de deuren, ramen en schoorstenen en eventuele betimmeringen. De behandeling van de vlakke wandgedeelten moet zich op de achtergrond houden en zich geheel en al aan de binnenarchitectuur en aan de meubilering aanpassen, a.h.w. een rustige begeleiding daarvoor vormen. Deze eis maakt nu de wandbehandeling van zo groot belang voor het geheel. De grote moeilijkheid om behangselpapier te krijgen, dat voor ieder bepaald geval aan die zo subtiele eis voldoet, is zeker wel mede een van de oorzaken, die bij architecten de voorliefde voor geschuurde en met waterverf gesausde muren heeft doen ontstaan”, schreef prof. ir Jan WattjesJannes Gerhardus Amsterdam 13-04-1879 – Rijswijk 06-03-1944 (64) in Het Bouwbedrijf.Wattjes (1925)
Project Rath en Doodeheefver
Wattjes, zelf architect, stuitte op bezwaren van opdrachtgevers tegen gesausde wanden; bezwaren, die hij ook wel begreep. Onbehangen wanden pasten eigenlijk alleen bij modern gemeubileerde kamers, en beschadigingen waren meestal niet goed te repareren. Zijn probleem was: er waren zoveel soorten behang verkrijgbaar, maar die waren allemaal zo lelijk; door karakterloosheid zelfs hinderlijk lelijk. Ze werden geïmporteerd uit Duitsland en hadden daardoor ook een Duits karakter, dat in de Nederlandse huizen niet goed paste. Daarom juichte Wattjes het project van Rath en Doodeheefver bij de Eerste Nederlandsche Behangselpapierfabriek toe. Hij vond niet dat alle ontwerpers de opdracht en betekenis van behang goed hadden begrepen; enkele ontwerpen zouden juist te nadrukkelijk aanwezig zijn, anderen bleven al te veel op de achtergrond. Tussen deze uitersten waren er ontwerpen die goed aan de opdracht beantwoordden.Wattjes (1925)
“Van de architect Grimmon is er één papier, dat hij geen ontwerp maar, bescheidener, slechts een ‘samenstelling’ wilde noemen. Het is niet meer dan een streepje van ongeveer een centimeter breed, elke vijftien centimeter herhaald. Ik vermoed dat het door zijn soberheid succes zal hebben,” schreef J. van Krimpen in De Telegraaf. Van Krimpen (1926) Het Algemeen Handelsblad deelde deze mening, het ontwerp van Grimmon was “met zijn sober streepjesmotief wel erg simpel, maar de kleuren zijn mooi en de eenvoud zal velen behagen.”Algemeen Handelsblad, 18 december 1924 W. Retera vermoedde dat het eenvoudige ontwerp van Grimmon tot de best verkochte behangsels zou gaan behoren. Retera (1924)
Voortreffelijke uiting van massakunst
“Het komt mij voor dat met een poging om naast de massa minderwaardige producten die door de wansmaak van het algemene publiek ‘gaan’ en geen risico met zich brengen, ook kunstzinnige producten op de markt te brengen, die warme en ook daadwerkelijke steun verdient van allen, die gevoel van schoonheid in de samenleving hebben. Uit uitsluitend commercieel oogpunt behoeft men zo’n onderneming niet op touw te zetten”, concludeerde Wattjes.Wattjes (1925)
Dat pakte anders uit. In 1925 blikte Just Havelaar in Het Vaderland enthousiast terug op de reclamecampagne van Rath en Doodeheefver, die volkomen geslaagd mocht heten; het project resulteerde in een voortreffelijke uiting van massakunst.Havelaar (1925)‘] “Behangselkunst is van geknoei langzamerhand bezig een ‘toegepaste kunst’ in optima forma te worden,” schreef Het Volk{tooltip}{end-texte}Het Volk, 13 oktober 1925 De Nieuwe Rotterdamsche Courant constateerde: “Dat het resultaat zo schitterend zou zijn, dat het Hollandse publiek, steeds gretig grijpend naar wat er uit het buitenland komt, zó spontaan zou omzien naar dit inheems product, men had het durven verwachten nog hopen.De Nieuwe Rotterdamsche Courant, 16 oktober 1925
Nieuwe industrie
Een nieuwe Hollandse industrie was geboren. In 1926 ging de Duitse fabriek in Schiebroek wegens ‘onvakkundige leiding’ failliet. Na modernisering van de geliquideerde fabriek zette Rath en Doodeheefver de Eerste Nederlandsche Behangselpapierfabriek voort.Voorwaarts, 12 november 1926 Vanaf 1 januari 1927 zou de Behangselpapierfabriek twee miljoen rollen behang produceren, genoeg voor 200.000 kamers, en distribueren via filialen die in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Arnhem, Groningen, Leeuwarden, Zwolle, Tilburg en Utrecht waren opgericht.
De fabriek in Schiebroek werd al snel te klein; in 1934 werd een nieuwe fabriek opgericht aan de Duivendrechtsekade 54 in de Amsterdamse Watergraafsmeer. Deze fabriek is gesloopt na samenvoeging met Goudsmit-Hof in 1983; de productie werd voortgezet in Rijen.
© Archief Grimmon